takjes van boomen of heesters, zoo komen weldra aan hun ondereinde wortels te voorschijn. Stekt men ze in nat zand en overdekt men ze met een klok, zoodat de omgevende lucht zeer vochtig blijft, zoo ontstaan niet zelden wortels boven het zand. Steeds echter zijn de aan het ondereinde ontstaande wortels verreweg de krachtigsten. Maakt men nu, vóór het begin der proef, aan zulk een stek een ringvormige ontschorsing op eenigen afstand boven het onderste uiteinde, zoo ontstaan de wortels steeds boven deze plaats; hoogstens ontwikkelen zich enkele zwakke en klein blijvende wortels ook onder de wonde.
Fig. 44.Een stek met ringvormige ontschorsing (a), in water; slechts boven de ringsnede zijn wortels (w) voortgebracht.
Om deze verschijnselen gedurende het verloop der proef te kunnen waarnemen, kan men de stekken, in plaats van in zand, in water plaatsen. Men neemt dan een flesch met korten, wijden hals, vult ongeveer de helft met water, en sluit hem met een kurk, waardoor de stek gaat en die den stek tevens op een bepaalde hoogte vasthoudt. In de vochtige lucht boven het water kunnen de wortels zich even goed ontwikkelen als in het water (fig. 44). Vooral takken van populieren en wilgen zijn voor deze proeven geschikt, daar zij gemakkelijk wortel slaan. Deze proef bewijst ons weer, dat de voedingsstoffen in de schors geleid worden, daar klaarblijkelijk het gemis van dezen toevoer de oorzaak is, dat zich onder de ringwonde geen of slechts kleine wortels ontwikkelen.
Is dus door deze beide proeven het bewijs geleverd, dat de verplaatsing van eiwitachtige stoffen en van zetmeel in de schors geschiedt, zoo mogen wij verwachten, dat het mogelijk