mag, dat zij hoofdzakelijk uit eiwitachtige stoffen bestaat.
In de zeefvaten beweegt zich dus het eiwit, in de omliggende gewone cellen vindt men het zetmeel.
Fig. 46.Overlangsche doorsnede door drie zeefvaten en de tusschenliggende cellen (z) uit den stengel van een Pompoen (Cucurbita Pepo). In twee der vaten is de eiwitachtige inhoud geteekend, nadat deze in alcohol sterk ingekrompen was (ps); q = doorgesneden zeefplaat;
x en l = dunnere plaatsen van den celwand.
De juistheid van dit resultaat van het anatomisch onderzoek kan men ook proefondervindelijk aantoonen. Hiertoe herhalen wij de in fig. 44 voorgestelde proef met takjes van den oleander (Nerium Oleander). Deze bevatten namelijk aan de binnenzijde van den houtkoker, dus in het merg, bundels van zeefvaten, wier inhoud, gelijk het anatomisch onderzoek leert, eiwit is, terwijl de omliggende cellen van het mergweefsel zetmeel bevatten. De overige gewoonlijk in de schors, voorkomende weefselelementen worden hier in het hout of het merg evenmin aangetroffen, als bij andere boomsoorten. Het gevolg der proef is, dat de wortels hier onder de ringsnede ontstaan, dus dat deze de verplaatsing van het voedsel niet belemmert; een uitkomst, die dus juist tegenovergesteld is aan die, tot welke de ons op pag. 96 beschreven