Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
7
DE BOUWSTOFFEN VAN HET PLANTENLICHAAM.


Daar nu koolzuur en water in de lucht voorkomen, en het water van rivieren, beken, meren enz. eveneens steeds koolzuur bevat, zoo ligt het vermoeden voor de hand, dat de planten juist deze beide lichamen zullen gebruiken om er hare organische stof uit te vormen. Dat dit werkelijk het geval is, zullen wij voor het koolzuur weldra door proeven bewijzen; voor het water kan men dit uit zijne algemeenheid afleiden, en uit de omstandigheid, dat de waterstof in geene andere verbinding in voldoende hoeveelheid en in geschikten toestand aan de planten wordt aangeboden om door deze te worden opgenomen.

Behalve koolstof, waterstof en zuurstof komen er nog twee elementen in de organische stoffen der planten voor, ofschoon in zeer geringe hoeveelheid. Het zijn de stikstof en de zwavel. Van beide treft men in den grond verbindingen aan, die de bron zijn waaraan de planten deze elementen ontleenen. De stikstof is een bestanddeel van de ammonia en van den salpeter van den grond, terwijl de zwavel een der elementen is waaruit de gips bestaat, gelijk de scheikundige naam van deze stof: zwavelzure kalk, aanduidt. Over het opnemen van deze beide elementen kunnen wij echter hier niet verder uitweiden, doch moeten den lezer hiervoor naar een der volgende hoofdstukken verwijzen. Alleen verdient nog vermeld te worden, dat zij niet in alle organische verbindingen der planten voorkomen, doch slechts in een betrekkelijk klein aantal, en dat zij daarin, ook wat de hoeveelheid betreft, verre onderdoen voor die verbindingen, welke deze beide elementen niet bevatten.

Terwijl het water, dat voor de vorming van organische stoffen verbruikt moet worden, tegelijk met de veel grootere hoeveelheid water, dat als zoodanig aan den opbouw der plant deelneemt, uit den grond door de wortels wordt opgenomen, eischt de bron van het koolzuur een nadere beschouwing. Water bezit een levend plantendeel altijd in overgroote hoeveelheid; het koolzuur is daarentegen in veel geringere mate aanwezig, en de vorming van organische stof zal dus vooral van den toevoer van het koolzuur afhangen.