Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/16

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8
DE BOUWSTOFFEN VAN HET PLANTENLICHAAM.


Voor dat wij echter verder gaan is het noodig, ons door een rechtstreeksche proef te overtuigen, dat werkelijk het koolzuur de bron is, waaruit de planten de koolstof harer organische verbindingen putten. Men kan dit op zeer eenvoudige wijze doen. Hiertoe brengt men een bebladerden tak, liefst zonder dien van de plant af te snijden, in een wijde glazen buis, en sluit de buis aan beide uiteinden door deksels, die elk doorboord zijn, terwijl in deze doorboring een nauwer glazen buisje luchtdicht bevestigd is. Het eene der beide deksels bevat daarenboven een opening voor den tak, doch ook deze opening wordt, na invoering van den tak, luchtdicht gesloten. De beide nauwe glazen buisjes zijn dus de eenige wegen, waardoor de lucht in de wijde buis kan intreden of haar verlaten. Men doet nu, door daartoe ingerichte toestellen, een stroom lucht door de buis gaan, en onderzoekt de lucht, wanneer zij de buis verlaat. Vergelijkt men dan de samenstelling van deze lucht met de bekende samenstelling van gewone dampkringslucbt, dan kan men hieruit de veranderingen afleiden, die zij in de buis heeft ondergaan. Het blijkt dan, dat het koolzuur voor een groot gedeelte uit die lucht verdwenen en dus door de plant opgenomen is. De inrichting van deze proef laat niet toe te bepalen of de hoeveelheid van de lucht, die de plant omgeeft, vermindert, iets wat men, om het verdwijnen van het koolzuur, allicht zou vermoeden. Plaatsen wij echter een bebladerde plant aan het licht onder een glazen klok, waarvan de lucht door water zoodanig afgesperd is, dat de stand van het water tegelijk de hoeveelheid lucht aangeeft, zoo ziet men, dat deze hoeveelheid bijna niet verandert, al zet men de proef ook gedurende verscheidene uren voort, en al heeft men een duidelijk merkbare hoeveelheid koolzuur vooraf toegevoegd. Toch wordt het koolzuur ontleed, en blijkt de lucht, bij later onderzoek, hiervan tot een belangrijk bedrag aan de plant afgegeven te hebben. Tegelijk met het opnemen van koolzuur moet dus een ander gas door de plant aan de lucht zijn teruggegeven, en wel in ongeveer even groote hoeveelheid als die van het opgenomen koolzuur. Langs scheikundigen weg kan men den