Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/183

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
175
DE LEER DER BEMESTING.


bovenste aardlaag heengedrongen, voor dat het de buizen bereikte. Onderzoekt met het scheikundig, zoo blijkt het uit den bodem slechts zeer geringe hoeveelheden van diens oplosbare bestanddeelen opgenomen te hebben. Men kan deze proef ook in 't klein herhalen. Hiertoe brengt men in een trechter een stuk filtreerpapier, zoo gevouwen, dat het in den vorm van een wijd peperhuis juist in den trechter past, en daarbij noch van onderen, noch aan de zijden eenige zichtbare opening heeft. Men zet nu den trechter met de buis verticaal, b.v. in den hals van een leege flesch, of hangt hem op een of andere wijze in dien zelfden stand boven een glas of bakje op. Giet men den trechter vol water, zoo loopt dit door de onzichtbaar fijne poriën van het filtreerpapier in de buis, en valt in het bakje er onder. Neemt men in plaats van zuiver water een oplossing van eenig zout, of van suiker, of van kleurstoffen, zoo loopt de vloeistof er steeds onveranderd door. Vult men nu den trechter b.v. ter halver hoogte met tuinaarde, en giet men nu weer water op, dan zal men het afloopende water kunnen onderzoeken, en nagaan of dit de zouten uit den grond heeft opgenomen. Even als in het water der draineerbuizen treft men ook hier slechts geringe hoeveelheden dier stoffen in het doorgefiltreerde water aan.

Al deze feiten bewijzen ons dus, dat aarde het vermogen bezit de voor het plantenleven noodige stoffen in zich vast te houden, en ze niet aan doorsijpelend water af te geven. Deze eigenschap, die behalve aan verschillende grondsoorten nog aan enkele andere fijn-poedervormige of poreuze stoffen eigen is, is, gelijk men gemakkelijk inziet, van het hoogste belang, zoowel in de huishouding der natuur als in den land- en tuinbouw. Zonder haar toch zou het leven van landplanten zoo goed als onmogelijk zijn. Deze groote belangrijkheid noodzaakt ons eenigszins langer bij haar stil te staan. Vooraf deelen wij mede, dat men haar met den naam van absorptie- of opslorpings-vermogen bestempelt, en dat men dien overeenkomstig zegt, dat de opgeloste zouten in den grond geabsorbeerd zijn. Nu is het absorptievermogen van de meeste grondsoorten veel aanzienlijker, dan men vermoeden zou, zoo