Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
206
DE INSECTENETENDE PLANTEN.


vangen worden, nl. juist van dien omvang, dat zij gemakkelijk en met nut verteerd kunnen worden.

Eer ik van de behandeling van het amerikaandsche vliegenvangertje afstap, wensch ik er nog even op te wijzen, dat dit plantje tot dezelfde natuurlijke familie behoort als de Drosera's. Tot deze familie behooren, behalve een honderdtal soorten van Drosera, nog vier andere geslachten, elk met één of twee soorten. Al deze planten leven, zoover men ze kent, van dierlijke prooi. Zij bezitten verschillende inrichtingen om insecten te vangen, die deels eenvoudiger van natuur zijn dan die der Drosera's, deels meer met de Dionaea's overeenkomen. Daar deze planten alle zeer zeldzaam en bij ons geheel onbekend zijn, ga ik ze met stilzwijgen voorbij, en wend mij tot twee ook in ons vaderland voorkomende gewassen, die in een geheel andere afdeeling te huis behooren. Ik begin met die, welke nog het meest op de vliegenvangertjes gelijkt.

Fig. 70.
afbeelding:Het vetkruid (Pinguicula vulgaris).

Het vetkruid (Pinguicula vulgaris). Nat. grootte.

Het Vetkruid (Pinguicula vulgaris) bestaat uit een roset van kleine, breede, langwerpige bladen, die zonder bladsteel en met breeden voet bevestigd zijn aan een onderaardsch stengeldeel, dat het midden der roset inneemt. Het bloeit in Juni en Juli meest met een enkele bloem, die op een langen steel in het midden der roset ontspringt. Deze steel is aan zijn top omgebogen, zoodat de bloem hangt. De paarsche bloemkroon vertoont een boven- en een onderlipje en loopt aan de achterzijde in een korte spoor uit. Slechts weinige korte wortelvezels bevestigen de plant in den grond. In de oostelijke provinciën van Nederland wordt deze plant op vochtige veenachtige plekken op de heiden somwijlen in grooten getale aangetroffen, doch overigens is zij in tegenstelling met de Drosera's, verre van algemeen.