Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/218

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
210
DE INSECTENETENDE PLANTEN.


zich weder, en past daarbij met haar rand overal nauwkeurig tegen den rand van den ingang aan. Het diertje is gevangen, en geen kracht of list is in staat de klep van binnen af weer te openen. Men kan onder het microscoop het dier nog eenigen tijd in het blaasje rond zien zwemmen, overal een uitweg zoekende, eindelijk sterft het door gebrek aan lucht in de afgesloten ruimte. Na verloop van verscheidene dagen is van het dier nog slechts de harde, onverteerbare huid overgebleven, de weekere deelen zijn geheel verdwenen. Of deze op dezelfde wijze verteerd worden als bij de vliegenvangertjes, weet men niet; proeven, die tot dat doel genomen werden, hebben nog tot geen resultaat geleid. Zeker is het, dat de verdwenen stoffen ten minste ten deele door den binnenwand der blaasjes zijn opgenomen, daar men in de cellen der klierachtige organen, welke dezen wand bekleeden, met het microscoop dezelfde veranderingen in den inhoud kan waarnemen, die ook bij de vliegenvangertjes en het vetkruid als bewijs dienden, dat stoffen opgenomen waren.

Vóór Darwin's onderzoekingen bekend werden, heeft men algemeen aangenomen, dat de blaasjes dienden om de plant dicht onder de oppervlakte van het water te laten drijven. Men werd tot deze meening geleid door de waarneming, dat deze organen ten minste ten deele met lucht gevuld zijn. Dat deze lucht tot het drijven der plant iets bijdraagt, valt niet te ontkennen; daaruit af te leiden, dat dit de rol der blaasjes is, is echter, op zijn minst genomen, voorbarig. Trouwens, men kan door een rechtstreeksche proef daaromtrent zekerheid erlangen. Daartoe knipt men van een plant zeer voorzichtig alle blaasjes af, en legt haar weêr in 't water. Zij drijft nu even goed als vóór deze bewerking, waaruit wij leeren, dat de blaasjes voor het drijven niet noodig zijn. Dienen deze niet voor het drijven, dan moeten wij naar een andere rol voor haar zoeken. Deze vinden wij zonder twijfel in het vangen van kleine diertjes. Onderzoekt men toch de blaasjes van een in het wild groeiende plant, zoo vindt men daarin bijna altijd overblijfsels van gestorven dieren. Niet zelden werden 5—10 kleine kreeftjes in één blaasje gezien. Hoe rijker het water aan deze