Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
30
DE BOUW EN DE VERRICHTINGEN DER BLADEN.


worpen. In den regel zijn zij gelijkmatig over de opperhuid verspreid, soms tot kleinere of grootere groepen vereenigd, welke niet zelden in diepten der opperhuid zijn weggescholen. Soms is de opperhuid aan beide zijden van het blad even rijk aan huidmondjes, meestal echter, gelijk wij zagen, vertoont de onderzijde er meer dan de bovenzijde. Het omgekeerde is het geval bij die waterplanten, wier bladen op de oppervlakte van het water drijven; deze bezitten alleen aan de bovenzijde huidmondjes, daar de onderzijde niet met de lucht, doch steeds met het water in aanraking is. Behalve de huidmondjes bezit de opperhuid van vele bladen haren, die nu eens groot zijn en elk afzonderlijk gezien kunnen worden, zooals bij de klaprozen, dan eens tot een fijn vilt zijn saamgeweven, dat een zijde- of fluweelachtig uiterlijk aan het blad geeft.

Fig. 11.
haren van meekrap

Opperhuid van meekrap
(Rubia tinctorum);
p tot haren verlengde
opperhuidscellen,
c overige opperhuidscellen.

De zilverwitte kleur der onderzijde van vele bladen, b.v. van den abeel en de framboos, is uitsluitend aan zulke dicht ineengeweven haren toe te schrijven. Soms doet een haar zich, onder het microscoop gezien, voor als een enkele cel der opperhuid, die als het ware buisvormig uitgegroeid is (fig. 11); bij andere planten bestaan de haren uit een groot aantal cellen, en zijn zij dikwijls op zeer regelmatige wijze vertakt (fig. 12). De haren van menig blad behooren tot de fraaiste voorwerpen, die men onder het microscoop kan aanschouwen.

De cellen, waaruit de nerven van het blad bestaan, hebben over het algemeen een buisvormige gedaante. Zij liggen, met haar langste assen evenwijdig, dicht tegen elkander aan en vormen daardoor als het ware stevige draden. Vele dezer cellen zijn cilindrisch van vorm en aan beide uiteinden gesloten, en bevatten een vloeibaren inhoud; andere daarentegen zijn in lange reeksen geplaatst en hebben hare dwarsche wanden verloren, zoodat zij met elkander tot een enkele buis versmolten