maken van deze dwarsche doorsneden en overtuigen ons onder het microscoop, dat deze geheel met den vroeger beschreven bouw der bladen overeenkomen, dat er geen in het oog vallende bijzonderheden aan te zien zijn.
Fig. 18.A. Cellen uit het blad eener mosplant (Funaria hygrometrica) De groote donkere kogels zijn de bladgroenkorrels; men ziet hierin het zetmeel als kleine witte lichaampjes. B. Afzonderlijke bladgroenkorrels, a en b met weinig zetmeel, c, d, e met zooveel zetmeel dat de groene stof bijna geheel verdrongen is, f in water opgezwollen bladgroenkorrel, g dezelfde nadat alles behalve de zetmeelkorreltjes door het water was opgelost.
Nadat de planten gedurende eenige uren door de zon beschenen zijn, plukken wij weder eenige bladen af, en behandelen ze op dezelfde wijze. Hun bouw is onveranderd gebleven. Maar de bladgroenkorrels hebben een geheel ander uiterlijk gekregen. Zij zijn veel grooter geworden, en vertoonen in haar binnenste een min of meer doorschijnend, wit lichaam, waar rondom de groene stof der korrel nog slechts een laag vormt, die in vele gevallen slechts van zeer geringe dikte is. Soms vindt men niet één, maar twee of meer witachtige lichaampjes in elke bladgroenkorrel. Vergelijken wij deze doorsneden nog eens met die, welke wij des morgens gemaakt hebben, toen de planten pas in het licht kwamen, dan overtuigen wij ons, dat deze