Naar inhoud springen

Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/56

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
48
DE BOUW EN DE VERRICHTINGEN DER BLADEN.


koolzuur opneemt en in zetmeel omzet. In het donker geschiedt dit in het geheel niet; hier kan de plant dus slechts zoolang leven, als zij nog een voorraad voedsel heeft, die in het eene of andere orgaan opgespaard is. In dit geval verkeeren bolplanten en knolgewassen; van bollen leveren tulpen en hyacinten ons voorbeelden, terwijl de aardappel tot de knollen gerekend wordt. Zulke planten kunnen zich in het donker ontwikkelen, gelijk bewezen wordt door het uitloopen der aardappels in donkere kelders, en door dat der bolplanten onder de doode bladen, die men er des winters overheen legt. Geheel normaal wordt deze ontwikkeling in het donker nooit, en zij houdt op, zoodra de voedende stoffen uit den bol of de knol verteerd zijn. In zwak verlichte lokalen is de ontleding van koolzuur meestal zoo gering, dat men de aanwezigheid van zetmeel in de bladgroenkorrels niet kan aantoonen: het zetmeel wordt even spoedig opgelost als het voortgebracht wordt. Een krachtige bereiding van organisch voedsel vindt bij de meeste planten eerst dan plaats, wanneer zij door de zon beschenen worden. Daar nu, gelijk wij zagen, deze werkzaamheid de bouwstoffen voor den aanleg en den groei der plantendeelen levert, zal deze ontwikkeling des te beter kunnen zijn, naarmate de verlichting beter is.

Onze landbouwgewassen genieten in den regel zooveel van het licht, als op de plaats waar zij staan maar eenigszins mogelijk is. Men behoeft slechts te zorgen, dat zij door geen boomen of andere voorwerpen worden beschaduwd. Tegen dezen regel wordt schijnbaar daar gezondigd, waar een stuk gronds tegelijk als boomgaard en als weiland gebruikt wordt. De boomen beschaduwen het gras, en beperken dus de werkzaamheid zijner bladen; het gras groeit onder de boomen niet zoo rijkelijk als op het vrije veld. Men moet dit geval echter uit een ander oogpunt beschouwen: de boomgaard is de hoofdzaak en de boomen moeten zooveel van het licht gebruiken al zij kunnen. Daar echter de bladen min of meer doorschijnend zijn, en niet overal aaneen sluiten, bereikt een deel van het licht den grond, en om ook dit nuttig te gebruiken, laat men hier gras groeien, waarvan de opbrengst, hoewel gering, toch steeds