De kapelaan had echter listig bedacht zich van haar af te maken, door haar man, den consul, tot president der vereeniging te kiezen.
Zoo was daar ook de rijke mevrouw Fanny Garman op Sandsgaard. Zij zag er werkelijk uit alsof zij zich verveelde en of haar niets interesseerde; maar het kon toch gebeuren, dat zij een voorbijgaan kwalijk nemen zou: men kon het nooit weten.
Dan was ook een groote vraag, of hij niet het beste deed om de vrouw van den hoofdpredikant te vragen voor den secretarispost. Pastor Martens had voor zijn vrouw de invitatie om aan de vereeniging deel te nemen, aangenomen, maar hij had er bijgevoegd dat, ofschoon zijn Lena met hart en ziel zich voor de zaak interesseerde, zij helaas zoo zwak was, dat zij het liefst als een stille vrouw zich ophield binnen de beschutte muren van haar huis. Zij was ook niet aanwezig in de vergadering.
De kapelaan begon onrustig te worden; hij was nog betrekkelijk nieuw in de gemeente en de stichting van deze vereeniging voor gevallen meisjes in de gemeente van St. Petri zou eigenlijk zijn groote entrée zijn. Nu voelde hij reeds enkele bezwaren: deze secretarispost — wat zou hij toch daarmee doen? Maar terwijl hij daar zat en zich kromde onder al deze moeielijkheden, werd er aan de deur geklopt en juffrouw Falbe kwam binnen.
Na een vluchtigen groet aan mevrouw begon zij kort en krachtig — zich wendende tot het verzamelde gezelschap: „Ik heb gehoord, dat hier een vereeniging gevormd wordt om jonge meisjes te redden; en daar ik dacht, dat er geen groote aanvraag voor plaatsing