Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

van het vrouwelijk bezit. Wat er met de andere helft gebeurt gaat hem niet aan, genoeg dat zij bestaat.

Modistes en winkelmeisjes vinden eerder betalende minnaars dan fabriekswerksters, ziedaar een afdoende reden waarom ze minder verdienen. Zij hebben door de inrichting van het bedrijf minder weerstandsvermogen tegen het kapitaal dat haar dwingt van de betere gelegenheid gebruik te maken, ziedaar een andere reden.—Voor de bekende partikuliere enquête-kommissie te Weenen in 1896 klaagde een kleermaakster voor dames over de lage loonen. "Maar vele meisjes, zei ze, behoeven van haar verdiensten niet te leven, zij hebben buiten de zaak hun kennissen en zien niet erg op het loon."—"Gelooft gij, vroeg de president, dat de patroon daarvan gebruik maakt?"—"Zeker", was het antwoord, "zulke loonen waren er voor een jaar of zes nog niet." (Verslag, bl. 144).

Bijzonderheden over gedwongen prostitutie in de dameskonfektie te Berlijn geeft Gertrud Dyhrenfurth in haar studie: Die hausindustriellen Arbeiterinnen in der Berliner Blusenkonfektion, etc. (Leipzig, 1898, bl. 63/4). De arbeidsters gevoelen het bezwijken onder den druk van de kapitalistische uitbuiting als een ongeluk, niet als een schande. "Wat zal men zeggen", denken ze, wanneer zij een kameraad op den verkeerden weg zien, "ze had geen werk en honger doet zeer".

En in haar aangehaalde monografie over de papierindustrie te Berlijn schrijft Elisabeth Gnauch—Kühne:

"Een vergissing is het, te meenen dat de arbeidsters onverschillig zijn op het punt van geslachtelijke verhoudingen, zij maken inderdaad een onderscheid tusschen prostitutie en wat er op gelijkt of een onechtelijke liefde. Het eerste achten zij verkeerd, het andere niet. Van de verwerpelijkheid der prostitutie zijn zoowel mannen als vrouwen volkomen overtuigd: wanneer zij evenwel het offeren aan dat kwaad in de meeste gevallen meer beschouwen als een ongeluk dan als eigen schuld, dan is dat niet zoozeer het gevolg van een gebrek aan zedelijk oordeel dan wel van de omstandigheid dat zij in vele gevallen den ekonomischen dwang waaronder arbeidsters leven als tastbare oorzaak voor oogen hebben" (bl. 66/7).
 
193