Immers, niet alleen als tooneeldichter maar ook als schrijver blijft de auteur beneden het middelmatige.
Dat gesprek van die jongelieden om de groote tafel; dat verhaal van den amoureuzen luitenant—welk een gelegenheid voor een geestig schrijver om ons geheel en al te overweldigen door een schitterenden dialoog! En de dialoog is niet alleen geenszins schitterend, hij is zelfs niet levendig.
Alleen het scabreuze van het liefdesavontuur—de heer Brooshooft heeft, naar wij met genoegen bespeuren, den moed van zijn bedoeling—wekt hier en daar gelach; een waarlijk geestig woord op te merken mocht ons niet gelukken.
Dit alledaagsche en conventioneele in den stijl strekt zich uit over het geheele werk, en zoo worden de misgrepen van het drama geenszins vergoed, veeleer in te scherper licht geplaatst, door de zwakheden van den stijl.
Het is vooral wegens deze omstandigheden, dat die misgrepen breed moeten worden uitgemeten. Immers, het stuk zou al deze fouten en nog honderd andere kunnen bezitten zonder dat één der feilen den auteur in rekening gebracht zou mogen worden. Al het grove en geforceerde in de schildering der personen zou worden vergoed, ja onzichtbaar gemaakt worden door de ontwikkeling van een groot schrijverstalent.
Waren de vroolijke gedeelten levendig en geestig behandeld, de aandoenlijke gedeelten met juist en diep gevoel geschetst, dan zouden wij weenen met de treurenden en lachen met de blijmoedigen.
Critiek zou overbodig en zelfs misplaatst zijn, want het hooge doel van alle kunst had de schrijver bereikt: hij had ons aan ons zelf ontrukt.
Het tweede bedrijf begint.
Anna is aangekomen. Zij, mevrouw Goedhart en mejuffrouw Goedhart, voeren een gesprek, waaruit nog eens blijkt welke eenvoudige en, dramatisch gesproken, welke weinig belangrijke menschen deze lieden zijn. Anna is een toonbeeld van deugd, wat wij al wisten, maar wat ons nog te meer bespottelijk den smet doet vinden, die op haar