Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/332

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Utrecht naar 's-Gravenhage waren vertrokken "om de bedroefde gesteldheid hunner kassen te demonstreeren", ging de Prins zoover van zich bij hen te verontschuldigen —: "God tot getuige aanroepende, geen oorzaak van het afschaffen der pachten te zijn"[1].

Ruim een half jaar later passeerde—volgens denzelfden berichtgever—Willem IV, naar "Het Loo" gaande, de stad:

 
"Komt in de vergadering der Staten, harangeert lang omtrent de gesteldheid der finantiën, excuseert zich omtrent het afschaffen der Pachten, rekommandeert wat bij kollekte kan geschieden te doen, geeft bedektelijk hier en daar een korrektief omtrent het nieuwe middel, enz."
 

Een maand daarna, in Oktober, komt het denkbeeld ter sprake de pachten te herstellen. De schrik zat er blijkbaar nog in: "suffisante lieden willen er niet aan"—wel zou men het abonnement op de accijnsbelasting weder wenschen in te voeren: ander middel om zich met de administratie te verstaan. "In de vergadering"—teekent de auteur dezer gedenkschriften aan—"zoude Z.H. in September gezegd hebben, dat het hem evenveel was, abonnement ("admoniatie") of kollekte, als de naam van pachten maar ontzien werd".

Den zelfden indruk hadden te Amsterdam de tegenstanders ontvangen toen de stadhouder in September '48 die stad kwam bezoeken. Bij Z.H.'s vertrek zeiden de meesten: "Hij heeft de regeering naar zijn zin veranderd en niets voor ons gedaan"[2].

In Rotterdam, eindelijk, heeft Willem IV de aktie tegen de regenten en hunne trawanten direkt tegengewerkt. Door tusschenkomst van een partijgenoot Van der Meer[3] trachtte men van uit Den Haag het agiteeren voor


  1. Van Hardenbroek, Gedenkschriften 1747/87, Utrecht 1901; I, 31.
  2. Van Hardenbroek, t.a.p. I, 14.—"Openlijk werd [te Amsterdam] de Prins beschimpt:—voor den bl.... de Prins is zoo goed als de rest!" (Dr. Krämer, Bijdrage tot de geschiedenis der Omwenteling in 1747/48; Utrecht, 1902; bl. 398).
  3. "Van der Meer [koekebakker te Rotterdam] behoorde tot de ijverige Oranje-
328