den bewezen, spreekt vanzelf. Echter mag wegens de noodzakelijke beknoptheid van deze voordracht slechts worden gezegd dat de bewering berust op de resultaten van onderzoekingen in verschillende landen en tijden door bevoegde waarnemers van de moderne arbeidersbeweging ingesteld. Naar gelang van hun eigen opvattingen wordt het verschijnsel van de godsdienstloosheid door hen vermeld met afkeuring of met instemming, maar hoe verschillend ook beoordeeld—ontkend wordt het door niemand.
Nog mag hier worden opgemerkt dat meer dan een van deze schrijvers, voor hem zelf een positief geloovige beschouwing toegedaan, tegelijk met het atheïsme bij de door hem waargenomen arbeiders de aanwezigheid meent te moeten konstateeren van een zedelijke beschaving, die blijkbaar den steun van den godsdienst niet meer behoeft.
Iets langer moet hier worden stilgestaan bij de vraag naar het ontstaan van deze levensbeschouwing. Reeds werd zooeven het antwoord in algemeene trekken gegeven: niet de propaganda voor het socialisme, maar de praktijk van het kapitalisme heeft aan groote menigten proletariërs het godsdienstig geloof ontnomen dat zij waren toegedaan zoolang zij ook geestelijk onderworpen bleven aan de burgerlijke klasse. Als socialisten werden zij vervolgens de oorzaken en redenen gewaar van hun beschouwing, die aanvankelijk zich weinig anders uitte dan als de ontkenning van overgeleverde begrippen. Als socialisten, ook, kwamen zij in het bezit van een nieuwe positieve en weldoordachte leer: het godsdienstig geloof, door het kapitalisme weggenomen, wordt door het socialisme niet hersteld maar wordt vervangen—vervangen door een wereldbeschouwing die beter aan hun geestelijke behoeften beantwoordt, en die ook volgens de getuigenis van de straks bedoelde ernstige en eerlijke, geloovig-Christelijke waarnemers het zedelijk peil veeleer (voor zoover een wereldbeschouwing dit vermag) doet stijgen.