Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/158

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
154
JOHANNES VIATOR.
 

En dit was zoo onverbiddelijk als de dood. Het was als de dreigende dood.

Aldus: »Dit, en mijn leven kan niet te gelijk bestaan. Dit kan niet.

Ik, Ik — mijn lichamelijk zijn, — en dit gebeuren — dit kan niet gelijkelijk.

Er moet botsing zijn, er moet vernietiging geschieden. Iets moet vernietigd worden, zoo dit gebeuren zal.

Zoo dit te wachten staat, en mijn leven gaat voort — zoo is dit als tegen elkaar inrennende treinen — als een vallend rotsblok dat boven mijn huis in groote hoogste zweeft.

Iets zal breken. Dit kan niet. Dit kan niet.

Het is onmogelijk. Het kan niet gedacht worden door mijn levende hoofd. Het kan ook niet geschieden als dit lichaam leeft.

Ik kan verder niets bedenken, niets voelen als dit eene: het kan niet.

Dus nu zullen zich dan spannen tot het uiterste de krachten van mijn leven.

Want nu voel ik, wat ik nimmer gevoeld heb — dat ik nu iets wil, met de hoogste intensiteit van wil: — »dit kan niet zijn.«

En al het andere is daarbij schijn en onwerkelijkheid. Dit is een wil, sterker dan de levenswil.

Ondanks mijn trots heb ik den Dood gevreesd.