Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/183

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
179
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Wij kunnen nog niet zeggen tot het vuur: »er is geen vuur,« zoodat het ons niet verteert.

Een mensch die zijn lijf veracht, is een menner, die zijn paarden veracht en naar de sterren ziet, die zooveel hooger en schooner zijn.

Als een koning is hij, die zijn volk veracht daar hij zich zooveel edeler weet. Zoo hij zich afzondert, in zijn hoogheid, en hun niet leiden wil, om hun geringheid, zoo zullen ze hem onttroonen en vermoorden.


Nauw laat dan ook het oppergericht, het edelste der ziel, scheidend goed en kwaad in laatste instantie, zijn werken na, verzonken in ’t besef van eigen god-gelijkheid — of in al ’t lagere zal harmonie verbreken, en hun sterke wanorde beroeren en verstoren de rust van ’t allerhoogste.

Zoodat, dit weet ik nú, geen hoogheid blijvend wordt bereikt — tenzij, in ’t groote land van heel mijn wezen, Ook de geringste zich beweegt naar ééne wet, gekend, bedwongen en bestuurd door ’t aller-edelste.

Want toen ik mij zoo vrij dacht en zoo hoog, toen bleef mijn lijf toch hongeren en dorsten en ook mijn ziel nog dorsten naar mooi.

Naar het levens-mooi, naar wat zij geproefd had vroeger, wat zij aldoor weer wilde, naar haar herinnering. Het samenkomen der dingen die aangenaam zijn, het