Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
17
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

En de menschen zullen den mindere kennen en hem liefhebben. Maar den meerdere zullen zij niet liefhebben, want deze wil geen liefde.

Want deze is de dienaar des Eeuwigen en zoo hij wilde wat van menschen komt, zoo zou hij zijn als een, die een hoogen berg bestijgt en alle bloempjes zou willen plukken op zijn weg, en zou willen weenen om alle grashalmpjes, die hij vertreden moet.

O lange tocht! O wreede, eenzame worsteling!


En toch is alle liefde Uw liefde, en alle leven is Uw leven.

En U zoekende moet ik dus liefhebben alles wat leeft. Vrouw en kind en vriend en dieren en bloemen, alles moet ik liefhebben. Maar met een liefde als de groote Zonneliefde. De zon kent de bladeren der boomen niet en heeft niet één bloem lief boven de andere.

Maar Gij zijt de zon, mijn eeuwige Geliefde, niet ik. Mijn ziel is een witte lelie en ziet naar U. Gij kent mij niet meer dan een andere, maar ik ken U alleen en niemand anders. Ik ben een witte lelie en mijn leven is het opengaan in Uw licht. Dit is àl mijn leven.

En ik ben gelukkig! O ik ben gelukkig!

Een vuurberg van geluk, een wolk van geluk een

2