Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/239

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
235
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

En de liefheid van menschen was mij prettig. Als een zacht kussen eenen zieke. Maar zij nam de ziekte niet weg.

De schemermorgens bleven grauw en koud, de stadstuinen somber en zwartig, het loopend stadsvolk goor en leelijk in hun suf dagelijksch doen, de straten walgelijk, de duffe lucht uit winkeltjes en eethuizen een kwelling die niet afliet.

En het slepend wentelen der zware, grijze dagen moest maar ondergaan. Morgen, middag, avend, — morgen, middag, avend.


Soms, even, muziek.

Een paar maten. En het opglijden der slanglenige modulatiën, even, heel kort, een verheerlijking, een begenadiging.

Een deur die openging en doet zien het zonlicht, een tuin, en bloemen in zongloed, en vergezichten vol blijde zonne-nevel, en veel water, en veel licht. —

En dan op eenmaal weer dicht. Hard, zwart, dicht. En de donkere gevangenis en de stank, en de stap heen en weer: morgen, middag, avend, — morgen, middag, avend.

En zoo afschuwelijk dan weer alles, de kamers met al die ellendig bekende dingen, en de kleeren, die uit en an gaan elken dag, en de straten en het banale bur-