Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/261

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

XXX.

 

Aan zee ben ik teruggekomen en alles is tot volkomenheid geraakt.

Wat was het vreemde, de exceptie, de toover van één dag — dat werd het vaste, het eigene, het te-huis.

De dag nam over den gloed der schoonste droomen, zoetstemmige fantasiën zwegen stil voor het helderder luidende leven.

In weinig tijd was ik zoo sterk geworden dat ik, weer ziende de zee, niet schrikte van den jammer mijner erbarmelijkheid. Alle dingen waren groot en eenvoudig, als deze zee groot en eenvoudig is.

Doodziek was de ziel geweest, voedselloos, uitgeput, uitgeteerd. Hare bewegingen mat en bevend, haar eenige lust de bontkleurige droomschimmen en het koorts-gemijmer — zoolang de pijn niet was, de pijn van ’t leven.

O en nu het genezen! Het leven geen pijn meer, beter genot dan alle droomen. De dag om lief te