Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/262

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
258
JOHANNES VIATOR.
 

hebben, die de krachten voedt. Het zonlicht schoon en rijk. De zielsbewegingen vast en welbestuurd.

En al het gevoelde groot en eenvoudig. Liefde. Groot en eenvoudig.


In kleine, smalle kamer, — het zeeblauw was voor ’t open venster — haar lieve geur. Dit was goed. Prachtig het licht vertrekje, als fonkelsterren van liefheid, daar en daar, de kleine bij haar hoorende dingen — en groote vlammen de wilde bloemen, en scherpgrijs aromatisch kruid.


Het zeeblauw was voor ’t open venster — en breed, blond zand en spichtig wiegelend helm. Nu verder, alles is goed, groot en volmaakt. Het duldt noch weifeling, noch slecht, noch dor. Het is het essentieel niet-slecht.

Daar omlaag de zeegolven dichtbij-sprekend, en het mulle, droge, losse — het heetgekoesterde zand.

Zij lag ter neer in ’t zwarte kleed op ’t zachte zand. In groot, vol licht. De bleeke, tengere hand ging op — en dan vielen stroomen kleine blonde korrels. De vinger droeg een diamant, en die dook luisterrijk op, uit het doffe, stroomende zand.

En zij neuriede heel zacht het stoere bruischen tegen. Zij neuriede of zij wel rusten wou aan mijn schouder.