Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/332

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
328
JOHANNES VIATOR.
 

Want ik moet droef zijn in Eenzaamheid, en zalig zijn in Eenzaamheid. Niet zal mij bekommeren wat er worden zal van het licht dat deze eenzame ziel afstraalt in de duisternissen waardoor zij zweeft.


Mijn ster, dicht aan de kim, tuurt strak nog bij het scheiden, tintelt niet.

De zwarte wind vaagt over de stranden, de zee leeft in groote onrust, de aarde draagt het moeitevol gelaat met loome wending op.


De zee leeft onrustig, het groote Weten beweegt haar, van de Verrijzenis des Lichts.