Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/34

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
30
JOHANNES VIATOR.
 

worden, een sterker kennen dan al wat tot toen in mij gekend was. En het kennen werd lust. Dat was nimmer geweest.

In die oogen was het ik, mijn ik, en toch oneindig meer. Daarin was het weten reeds, van wat ik niet begrijpen kon. Daarin was de tijdloos gedachte toekomst mijner ziel. Daarin was mijzelf verzaligd, mijzelf verheerlijkt en volmaakt.

Toen kwam, o wonder, een zachte hand en streelde het haar mijns achterhoofds.

En dit was plots het gansch overstroomen van mijn wezen met ééne tintelende lust-golf. Het voelen van een ongeziene zachtheid, die eindeloos goed wilde. Het voelen van een ding, dat niet ik was, maar toch wel mijn ik zou willen zijn. Het weten dat mij eene naderde, die vreemd was en toch mij gansch aangelegen, — meer mijzelf dan mijn eigen oogen, waaraan ik mij zóó gerust kon overlaten, daar die mij geen kwaad, maar sterk mij goed wilde. Die mij gelukkiger zou doen zijn, dan ik dit alleen kon, ook met de sterkste spanning van mijn eenzaam-bestaan.

Dit was Marjon’s openbaring. De als bliksemlicht gekomen en als zonnegloed gebleven openbaring der vertrouwelijkheid.

Het waren Marjon’s handen om mijn hoofd. En toen heb ik ook hare wang gevoeld aan de mijne, — en den