Naar inhoud springen

Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/36

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
32
JOHANNES VIATOR.
 

zag. En niet veel malen had ik haar gezien toen ik bemerkte dat er eene haar begeleidde.

De eerste maal was het als een wolk voor mijn oogen, en daarin Marjons oogen. Maar een volgende maal zag ik toe — en ik zag hoe Marjon blank was en met zeer fijne leden, en veel zijig-gulden haar.

En achter haar, stil-wachtend, als niet willend opletten, een groote vrouw. Die was zwaar, met groote, ronde armen — over elkaar geslagen. Haar haar was donker en glanzig, gladgeplakt. Een dik wijf.

Zij lachte met een ontzettende tevredenheid en ik werd bang. Maar Marjon deed alsof er niemand was.


Marjon zat naast mij op het gras en speelde met mij.

Hare fijne handen bewogen zacht en veel, en haar lippen waren niet stil. Om haar was een groote goudglans.

Mijn oogen konden niet van haar weg, alles goedvindend in haar. En zij deed zeer gelukkig, alles zeer wel wetend, vol meerderheid.

Zij speelde met mij en maakte kransen van bladeren. Ik vond hare vingers bekwaam en haar stem een zegen. Er was daar water en zij schepte het in haar hand, en toen zij zelf gedronken had liet zij mij drinken.


Ik herinner mij dat het in dien tijd gebeurde, dat ik op school was en ergen dorst had. Toen bracht iemand