Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
45
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

die anders kan. En zoo iemand het zegt, het is niet zoo.

Als gij mij maar niet geslagen hadt, mijn moeder en zoo diep gekrenkt, hoe zoudt gij gekend hebben mijn volle vereering, mijne diepe liefde, mijn roemen van uw goedheid. Maar wat moest ik doen? Uit u heb ik toch mijn ziel en mijn lijf, — en uwe, niet mijne schuld is het dat mijn ziel gevoelig is en mijn lijf zeer teer, zoodat ik krimp van pijn als gij mij aanraakt, zoodat uw woorden en uw gebaren mij scherp slaan als zweepslagen, zoodat ik lijd en ziek word door uwe nabijheid. Van wie heb ik het goede in mij dat zegt dat gij niet goed zijt, en het schoone dat zegt dat gij leelijk zijt — als het niet is van u? En hoe zal ik blanke oprechtheid van mijn ziel niet verdonkeren, en het heldere geluid der in mij klinkende waarheid niet verdooven, zonder te zeggen dat gij onschoon zijt en slecht, een slechte moeder, en dat uwe kinderen beter zijn dan gij? Want het goede dat in mij luidt is ook uit u, en zoo ik het nog hoor en gij niet, zoo is dat wijl ik een kind ben en gij een oude vrouw, bedorven door de bekommeringen van uw lang, moeielijk leven, bedrukt en onvrij gemaakt door uwe kleine zorgen, door uwe benepen gewoontetjes, moedeloos door uwen ouderdom.

Maar zie nu, hoe ik tot u kom, uw lief, trouw kind, zoo blij en dankbaar, als gij mij goeddoet en niet slaat, — als ik zie een mooie, kinderlijke lach op uw