Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
61
HET BOEK VAN DE LIEFDE.

die niet in zichzelven heeft gevonden licht en toeverlaat en nimmer begevenden troost?


Geen mensch kan eenen anderen mensch geluk, of goedheid, of wijsheid leeren. Alleenlijk kan hij hem doen verstaan hoe hij in zichzelven deze dingen gevonden heeft.

Mijn mooi is mijn eigen mooi. Daarover kan niemand richten buiten mij. Wie kan het mooie liefhebben en het goede zoeken, die niet geleerd heeft zijn eigen rechter te zijn in volkomen onafhankelijkheid.

Wien ik dien, Hij is in mij. Hoe zal ik eenen anderen kennen? Hoe zal ik weten of Hij ook in anderen is? Maar als Hij in anderen is, en die hebben mijn woorden lief, zoo zullen zij slechts Hem lief hebben in zichzelven.


Toen was het voorjaar lauw en mat. Het leven kwam uit in eene doodelijke moeheid.

Het was nog heel vroeg in ’t jaar, nog vóór de lente. Maar de aarde zag zwart, en rook lauw-vochtig. De heggen waren groen, — dichtbij hardgroene, spitse blaadjes, millioenen scherpe, schelgroene vlekjes — van verre lange, valschgroene strepen door het vale heuvel-land.

Een geel, ziekelijk licht was in den hemel. De wolken waren te warm, te week, te mollig. De wind bedwelmend luw.