Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
69
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

arm ter mijner rechter zijde. Zwaar, dik, welbekend, vol beteekenis. Een gesprek als dit, niet gehoord, maar gelezen als in groote drukletters van een boek, dicht voor mijn oogen:

»Kom dan nu, mijn lieve jongen« —

»Ben jij Marjon? Ben jij Marjon’s zuster, of mijn zuster?« —

»Ja, kom maar hier, ik ben Marjon, ik ben je zuster. Je moet niet bang zijn. Je moet dicht bij mij komen. Ik zal je alles zeggen. Je moet mij heelemaal vertrouwen. Doe maar wat ik zeg. Ik zal je alles leeren. Ik zal je wijs maken. Met mij moog je alles doen. Vind je dat niet prettig? Vind je mij niet lief? Lieve jongen.« —

»Goed, ik wil mij heelemaal aan je geven. Het is niet goed, geloof ik, maar het is prettig. Het is een beetje kwaad, — niemand mag het weten, maar dat is juist prettig.« —

«Het is wel goed, het hoort zoo. Het komt er alles niet op aan. Je hebt dit nooit gehad, en dit zou voorbijgaan. Dit is nu het geluk, dit moet je hebben. Denk! het zou voorbij gaan. Vertrouw mij. Kus mij nu! — Kijk zoo! — hier!« —

Het gaan duurt voort, het is nu een lange, lange gang. Aan het einde is licht. Langzaam, onder ’t voortgaan, het besef dat er iets niet reëel is, dat het droomen is, dat wat gebeuren zou, niet gebeuren zal. Spanning, als