Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
hij teêrheid in zijn herte borg;
ge'n zegt niet hoe, van ‘s morgens vroeg
tot ‘s avonds, hij was werkzaam, hoe
‘t gevaar hij niet en minde, niet
en vreesde, daar ‘t de plicht beval;
ge'n zegt niet hoe nauwkeuriglijk
hij omzag, daar te zorgen viel
voor kinderlijke onschuldigheid;
ge'n zegt niet hoe noch wat hij was,
voor God en voor de menschen: gij
en steekt me... en gij en stoot me maar
door ‘t herte, dat hij henen is,
mijn broeder! Van geen zielenruste
en rept gij! — Och, hoe herteloos
doorslaat mij nu die bliksemslag
en biedt hij me, in zijn bitsigheid,
de boodschap, — en geen troost daartoe! —
dat "vader overleden" is! —
Zijn ziele God genadig zij!
o Al te kwade boodschapper!


KORTRIJK, 1/1 '99.