Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

TWIJFELZONNIG.




Maar twijfelzonnig lente en is ‘t,
de wind en wilt niet zoeten;
‘t geboren loof zijn moeder mist
en wachten zal ‘t mij moeten,
zoo lange er buien boven slaan,
om schielijk weêr zijn gang te gaan.

Zijn gang te gaan, in weide en bosch,
in heesters en in hoven,
begeert het, alle boeien los
en alle buien boven;
dan zal het al vol zonne zijn,
vol wellust en vol wonne zijn.

Vol wonne zijn mijn herte zal,
herlachen en herleven;
voor winden noch voor ongeval
van bange buien beven.
Och lente, weest mij willekom
en werkt uw edel werk weêrom!