Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

Het rilt, bij eiker schree, die 'k doe;
het roert en 't ruischt, 'k en weet niet hoe;
en 't riekt, alsof er reuke fijn
van amber uit zou dampend zijn.

't Is scherenstijd, in 't houtgewas;
geen stap mij ooit zoo zoet en was
als dien ik eens, in Ipersteê,
deur de afgevallen blaren dee!


KORTRIJK, 26/10 '97.