Deze pagina is proefgelezen
ZE SLAPEN NOG
ZE slapen nog en, 't schijnt, ze droomen,
hoe luide er ook de zonne in laait,
de zwarte pere- ende appelboomen;
wier takken, scheef en krom gedraaid
van dragen, liggen vaste, och armen,
vol koude en vaak, in 's Winters armen!
hoe luide er ook de zonne in laait,
de zwarte pere- ende appelboomen;
wier takken, scheef en krom gedraaid
van dragen, liggen vaste, och armen,
vol koude en vaak, in 's Winters armen!
De zonne wilt, er schietende onder
met scherp geschut, en onversaagd,
ze wekken, weken lang al, zonder
gepor van iet dat roert of waagt:
ze blijven stijf en stram, verdord en
onroerbaar als een lijk geworden.
met scherp geschut, en onversaagd,
ze wekken, weken lang al, zonder
gepor van iet dat roert of waagt:
ze blijven stijf en stram, verdord en
onroerbaar als een lijk geworden.
Die, vroeger, om niet af te scheuren,
van overlast, daar stondt, gestaakt
alommentom, hoe kan 't gebeuren.
hoe zie 'k u nu zoo moedernaakt?
Ontwekt, o pere- ende appelaren:
laat, boomen, laat uw slapen varen!
van overlast, daar stondt, gestaakt
alommentom, hoe kan 't gebeuren.
hoe zie 'k u nu zoo moedernaakt?
Ontwekt, o pere- ende appelaren:
laat, boomen, laat uw slapen varen!
't Ontgroende veld herleeft; de weiden,
allengskens malsch en blij weêrom,
des Zomers blijden inkom beiden ;
het zaad ontluikt en, « Willekom ! »
allengskens malsch en blij weêrom,
des Zomers blijden inkom beiden ;
het zaad ontluikt en, « Willekom ! »