Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

MUGGEN


WAT hoore ik in de lucht,
terwijl de zonnestralen
mij baden, af en aan,
een aardig liedtje malen,
dat volgt alwaar ik ga,
nu helder en, zoo zaan,
gedempt, alsof het ware,
en in nen doek gedaan?
't Is verre nu, 't is bij:
'k en wete 't waar besteden,
maar, immer hoore ik iet
dat zingt mij achtertreden.

'k En zie geen masten, geen
geschoren kopersnaren,
die, over land en liên,
de wereld ommevaren
en zingen, als de wind,
terwijl hij loopen gaat
en spelen, in 't geheim
van hunne harpen slaat:
't is eenzaam overal,
noch mensch en is noch stake
nabij, maar hooren doe 'k
een losse liedersprake.