Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  't dikke van uw' kleêren? Zwart
  zit gij in de snee en schart!

't Doet mij dere, en 'k wou ulieden
veerdig hulpe en bijstand bieden:
  horkt!... Maar, eer 'k een zake u zeg,
  roeit gij, van den werke, weg!

't Sneeuwt nog eens al! Op en neder
danst het lijzig lochtgeveder;
  uit den hoogen afgedaald,
  't een witje om het ander dwaalt.

Roeren doet de locht, alomme
vol gestorte runselblomme;
  room gelijk, die, moegepord,
beuter, onder 't keernen, wordt.

't Sneeuwt! Hoe gaat, hoe gaat ge varen,
die 't, met een, met al te sparen,
  kostet houden, nog nen dag
  's maals, aleer de snee daar lag?

Die de vogels, zonder zaaien,
laat den scherpen honger paaien,
  Heere, neemt uw volk in acht,
  dat van U nen troost verwacht!

Slaande rolt het rad daarhenen,
op de vastgevrozen schenen;
  't rap, mij verder voerend, staal
  rooft mij oore en tonge en taal.

14/2/95.