Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/324

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Die aarde, hemel, zee en locht
doormiddaagt; die nooit bange en zijt,
    noch schade 'n lijdt
van iemand die u tegenstrijdt;
     uw' stralen bloot,
     o zonne groot,
waar is hij die ze doogen mocht,
o aldoordaverend Godsgewrocht!

De zonne gaat op,
de zonne gaat neêr,
de zonne gaat op
  en gaat onder;
standvastiglijk heên,
standvastiglijk weêr,
standvastiglijk werkt
  zij dat wonder.

  In elken vuilen plasch
van voet- of wagenspeur,
  die blankgeloopen staat,
vol morzig regenwater,
  verschijnt het evenbeeld
der bloote zonne, en laat er
  nen lach uit henengaan
van liefde- en lichtgeschater.