Deze pagina is proefgelezen
o Maagdelijk gebouw,
daar menschenvamen,
hoe kundig en hoe koen,
nooit aan en kwamen;
't is God die 't bietje leert
en leisent hoe 't
zijn edel zeemgebouw
volmetsen moet.
daar menschenvamen,
hoe kundig en hoe koen,
nooit aan en kwamen;
't is God die 't bietje leert
en leisent hoe 't
zijn edel zeemgebouw
volmetsen moet.
o Bie'enherders, vlug-
gevlerkte schapen,
voor u, gaan overal
nen rijkdom rapen;
neen, uit den diepen schoot
der aarde, een gouden schat,
maar zoeten hemeldauw,
van blomme en blad.
gevlerkte schapen,
voor u, gaan overal
nen rijkdom rapen;
neen, uit den diepen schoot
der aarde, een gouden schat,
maar zoeten hemeldauw,
van blomme en blad.
Pereat dies!
Het honingt en het hemelt mij
den zin: wie zal ' t mij geven
nog langer met u, vriend van mij,
vriendtoeviglijk te leven!
De dag die ons zal scheiden, en
vaneen ons herte scheuren,
die kwade dag en dunne nooit
den damp, in de oosterdeuren!
den zin: wie zal ' t mij geven
nog langer met u, vriend van mij,
vriendtoeviglijk te leven!
De dag die ons zal scheiden, en
vaneen ons herte scheuren,
die kwade dag en dunne nooit
den damp, in de oosterdeuren!