Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Het strooien dak, mij wel behaagt
wanneer het sneeuw- en hagelvlaagt;
't en regent noch 't en wintert niet
daardeure, noch ge en vindt er niet
als vrede, zij der stormen stoot
en 't ongeweerte nog zoo groot.

De zonne boort een gat
  in 't morzig wolkenduister,
  en plotseling herleeft,
vol paradijzenluister,
  weêr, om en over al,
  de schoone lentemand!

't Avondt, 't avondt: trage en treurig
zinkt de zonne nederwaard;
dwijnt het licht, en gaat er geurig
reukwerk uit den roozengaard;
stille, en zonder ruit noch muit,
nijpt de nacht de dagkeerse uit.