Pagina:Grondwet Koninkrijk NL 2018.pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Nederlanderschap; toelating; uitzetting; uitlevering; recht land te verlaten

In de eerste twee leden van artikel 2 is opgenomen dat de wet regelt wie Nederlander is en dat de wet de toelating en uitzetting van vreemdelingen regelt. Die wettelijke regelingen zijn de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde regelgeving.

Volgens het derde lid van artikel 2 zal de uitlevering van zowel vreemdelingen als Nederlanders aan andere staten alleen krachtens verdrag kunnen geschieden.

Artikel 2, vierde lid, bepaalt dat iedereen het recht heeft het land te verlaten. Slechts bij de wet kunnen hierop uitzonderingen worden gemaakt. Dit gebeurt met name in de Paspoortwet.


Benoembaarheid openbare dienst

Elke Nederlander heeft recht op gelijke benoembaarheid in openbare dienst (artikel 3). De term ‘openbare dienst’ heeft betrekking op alle openbare lichamen en andere publieke organen en instanties.


Kiesrecht

Het recht om te kiezen en om verkozen te worden (actief en passief kiesrecht) (artikel 4) betreft het recht om via verkiezingen deel te nemen aan de publieke zaak. Onder ‘algemeen vertegenwoordigende organen’, waarop artikel 4 betrekking heeft, worden verstaan de beide kamers van de Staten‑Generaal, de provinciale staten, de gemeenteraden en algemeen vertegenwoordigende organen op gewestelijk of deelgemeentelijk niveau. Met het woord ‘gelijkelijk’ wordt het beginsel van ‘one man, one vote’ tot uitdrukking gebracht.

Het artikel bevat de mogelijkheid voor de wetgever om beperkingen en uitzonderingen op het kiesrecht te maken. Dit slaat onder andere op de regeling van de verkiezingen voor de Eerste Kamer. De leden van die kamer worden niet rechtstreeks gekozen, maar door de provinciale staten (zie hoofdstuk 3). De regeling van het kiesrecht staat in de Kieswet.

Petitierecht

Het petitierecht geeft het recht aan een ieder (ook groepen van personen) zich met verzoeken schriftelijk tot het bevoegde gezag te richten, zoals een gemeentebestuur, een minister of de Tweede Kamer. Meer in het algemeen elke instantie die in het staatsbestel met bepaalde taken en bevoegdheden is bekleed.


Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging

Artikel 6 waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden. Het begrip belijden omvat niet alleen het huldigen van de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging maar ook het zich daarnaar gedragen. Het artikel staat toe dat de wetgever bepaalde ontoelaatbare gedragingen, ook indien die een uiting zijn van godsdienstig of levensbeschouwelijk belijden, strafbaar stelt. Het tweede lid van artikel 6 staat toe dat bij of krachtens de wet regels worden gesteld ten aanzien van het belijden van godsdienst of levensovertuiging op een openbare plaats (buiten gebouwen of besloten plaatsen). Dit mag alleen als deze regels vereist zijn ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In de Wet openbare manifestaties zijn zulke regels neergelegd.


Vrijheid van meningsuiting'

De vrijheid van meningsuiting wordt beschermd in artikel 7. Het eerste lid van dit artikel verbiedt preventieve censuur op uitingen via de drukpers en, zoals in de rechtspraak is erkend, via daarmee op één lijn te stellen uitingsmiddelen, en garandeert de meningsuiting door middel van de drukpers.