Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

dienstige gezindheden en derzelver uitwendige eeredienst, het openbaar onderwijs en armbestuur, de aanmoediging van den landbouw, den koophandel, de fabrijken en trafijken, en voorts omtrent alle andere zaken tot de algemeene belangen betrekkelijk, welke aan hen te dien einde door den Koning worden toegezonden.

144. Aan de Staten wordt geheel en al overgelaten de beschikking en beslissing van alles wat tot de gewone inwendige policie en œconomie behoort. Alle zoodanige reglementen en ordonnantien als zij voor het algemeen provinciaal belang noodig oordeelen te maken, moeten alvorens haar beslag te hebben, aan de goedkeuring van den Koning worden onderworpen.

145. Zij zorgen dat de doorvoer door, de uitvoer naar, of de invoer uit eenige andere provincien geene belemmering ondergaan, yoor zoo verre bij de algemeene wetten dienaangaande geene bijzondere voorzieningen mogten zijn gemaakt.

146. Zij trachten alle verschillen tusschen Plaatselijke Besturen in der minne bij te leggen.

Indien zij daarin niet kunnen slagen, dragen zij het geval ter beslissing voor aan den Koning.

147. De Koning heeft het vermogen de besluiten der Staten, die met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogten zijn, te schorsen en buiten effect te stellen.

148. De Staten dragen aan den Koning voor het onderhouden en aanleggen van zoodanige werken, als zij voor het belang van hunne provincie nuttig oordeelen. Zij kunnen de middelen daarbij voordragen, om daarin geheel of ten deele ten koste der provincie te voorzien. In geval van goedkeuring, wordt aan hen het bestuur der werken en de beheering der penningen opgedragen, onder de verpligting tot rekening en verantwoording.

149. Zij mogen de belangen van hunne provincien en derzelver ingezetenen bij den Koning en de Staten-Generaal voorstaan.