Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Krijgsraden en een Hoog Militair Geregtshof, volgens de bepalingen bij de wet vast te stellen.

Dit Geregtshof zal uit een gelijk getal regtsgeleerden, Zee-Officieren en Land-Officieren bestaan, die voor hun leven door den Koning worden benoemd.

De President zal altijd een regstsgeleerde zijn.

187. Het krijgsvolk te water en te lande, is, met betrekking tot alle civiele zaken, aan den burgerlijken regter onderworpen.


ZESDE HOOFDSTUK.
Van de Godsdienst.

188. De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd.

189. Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.

190. De belijders der onderscheiden godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en politieke voorregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

191. Geene openbare oefening van Godsdienst kan worden belemmerd, dan in gevalle dezelve de openbare orde of veiligheid zoude kunnen storen.

192. De tractementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend tractement genieten, kan een tractementtoegelegd, of het bestaande vermeerderd worden .

193. De Koning zorgt dat de toegestane penningen, die voor de openbare Godsdienst uit 's Lands kas worden betaald, tot geene andere einden besteed worden, dan waartoe dezelven bestemd zijn.

194. De Koning zorgt dat geene Godsdienst gestoord