Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

worde in de vrijheid van uitoefening, die de Grondwet waarborgt.

Hij zorgt tevens dat alle godsdienstige gezindheden zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den staat.


ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de Financien.

195. Geene belastingen kunnen ten behoeve van 's Lands kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet.

196. Geene privilegien kunnen in het stuk van belastingen worden verleend.

197. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat.

198. Het gewigt en gehalte der muntspecien, zoo wel als derzelver waarde, wordt door de wet geregeld.

199. Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt met den aankleve van dien en de beslissing der questien over het allooi, essai en wat dies meer is, wordt opgedragen aan een Collegie, onder den titel van Raden en Generaal-meesters van de Munt, achtervolgens zoodanige instructien als bij de wet zullen worden vastgesteld.

Bij vacature zendt de Tweede Kamer van de Staten-Generaal eene nominatie van drie personen aan den Koning, welke daaruit de verkiezing doet.

200. Er zal eene Algemeene Rekenkamer zijn, ten einde jaarlijks de rekeningen van ontvangst en uitgaven der verschillende Departementen van Algemeen Bestuur op te nemen en te liquideren, mitsgaders behoorlijke rekening en verantwoording te vorderen van alle bijzondere landscomptabelen en anderen, alles achtervolgens zoodanige instructien, als bij de wet zullen worden vastgesteld.

De leden dezer Rekenkamer, welker bezoldiging door de