Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

komen en, op den voet bij de reglementen bepaald, schadeloos stellen.

211. In alle gemeenten, welker bevolking binnen den besloten kring of omtrek der gebouwen, 2500 zielen en daarboven bedraagt, worden als van ouds Schutterijen opgerigt, tot behoud der inwendige rust. Deze Schutterijen dienen in tijden van oorlog en gevaar, tegen de aanvallen van den vijand.

In andere gemeenten worden, in tijd van vrede, rustende Schutterijen ingesteld, welke, in geval van oorlog, gezamenlijk met de vorengemelde dienen als een Landstorm, tot verdediging des vaderlands.

212. De bepalingen, welke door den Koning, zoo omtrent het getal en de inrigting der militie, als opzigtelijk hetgeen de Schutterijen en den Landstorm betreft, noodig geoordeeld worden, zijn het voorwerp eener door Hem voor te dragen wet.


NEGENDE HOOFDSTUK.
Van den Waterstaat.

213. De Koning heeft het oppertoezigt over alles wat betreft den waterstaat van het Koningrijk, de wegen en bruggen daaronder begrepen, zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's Lands kas, of op eene andere wijze gevonden.

214. De Koning doet het algemeene bestuur van den Waterstaat, wegen en bruggen, uitoefenen op zoodanige wijze als Hij meest geschikt zal oordeelen.

215. Het gemelde algemeen bestuur zal, behalve de uitoefening van zoodanig algemeen oppertoezigt als de Koning goedvindt aan hetzelve op te dragen over de werken, die door collegien, gemeenten of particulieren bekostigd worden, meer bepaaldelijk en achtervolgens de instructie, door den Koning te geven, belast zijn met alle zoodanige waterwerken van zeehavens, reeden, rivieren,