Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

schorren, duinen, dijken, sluizen als anderzins, mits-gaders van alle zoodanige wegen en bruggen, waarvan de kosten van aanleg en onderhoud, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, zijn tot laste van 's Lands kas.

216. Voor zoo verre nogtans onder de werken, wegen en bruggen in het slot van het voorgaande artikel vermeld, dezulken gevonden worden, waarvan de beheering, hetzij uit hoofde dat dezelven niet van een zoodanig algemeen belang voor den Staat zijn, hetzij om andere redenen uit het nut der zaak ontleend, beter en gevoegelijker door de Staten der provincie, waarin zij gelegen zijn, zouden kunnen worden uitgeoefend, zal dezelve beheering, aan gemelde Staten, het zij afzonderlijk, het zij gezamenlijk, met de algemeene directie worden opgedragen.

217. De Koning, na de Staten der provincie gehoord, en het advies van den Raad van State ingenomen te hebben, bepaalt welke de werken zijn die, uit hoofde van gemelde onderscheiding, onder de beheering der Staten zullen worden gesteld, zoo wel als de wijze op welke in de betaling der onkosten van die werken zal worden voorzien.

218. Zoodanige zee- of rivierwater-keerende dijk-, sluisen andere waterwerken, als door collegien, gemeenten of particulieren bekostigd en beheerd worden, staan onder het onmiddellijk toezigt van de Algemeene Directie van den Waterstaat, welke zorgt dat bij het aanleggen of herstellen dier werken niets geschiede, hetwelk nadeel aan de algemeene belangen zoude kunnen toebrengen, en aan dezelve collegien, gemeenten of particulieren daaromtrent de noodige voorschriften geeft.

Het onmiddellijk toezigt over de in dit artikel vermelde werken, zal almede door den Koning aan de Staten der provincie, in welke de werken zich bevinden, kunnen worden opgedragen, voor zoo veel omtrent eenige van dezelven redenen van nuttigheid bestaan.