Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/45

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


ELFDE HOOFDSTUK.
Van Veranderingen en Bijvoegselen.

227. In geval in het vervolg eenige verandering of bijvoeging in de Grondwet noodig mogte zijn, moet deze noodzakelijkheid bij eene wet verklaard, en de verandering of bijvoeging zelve, duidelijk aangewezen en uitgedrukt worden.

228. Deze wet wordt aan de Staten der provincien gezonden, welke binnen den tijd daartoe telkens bij de wet bepaald, aan de gewone leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal een gelijk getal buitengewone toevoegen, die op dezelfde wijze als de gewone benoemd worden.

229. In de gevallen, waarin, volgens art. 26, 43 en 45, de Tweede Kamer der Staten-Generaal, volgens deze Grondwet, in dubbelen getale moet bijeenkomen, wordt deze benoeming door de Staten der provincie gedaan, op last van den genen die het Koninklijk gezag uitoefent.

230. De Tweede Kamer der Staten-Generaal mag over geene voorstellen tot verandering of bijvoeging in de Grondwet, eenig besluit nemen, ten zij twee derde gedeelten der leden, die de vergadering uitmaken, tegenwoordig zijn.

De besluiten worden bij eene meerderheid van drie vierde gedeelten der tegenwoordige leden opgemaakt.

Voor het overige wordt in alles gevolgd hetgeen over het maken der wetten is bepaald.

231. Geene verandering in de Grondwet of in de erfopvolging, mag gedurende een Regentschap worden gemaakt.

232. De veranderingen of bijvoegselen in de Grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plegtig afgekondigd, en bij de algemeene Grondwet gevoegd.