Naar inhoud springen

Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Artikel 146.

1. De besluiten der gemeentebesturen, rakende zoodanige beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke rechtshandelingen als de wet aanwijst, alsmede de begrootingen van inkomsten en uitgaven, worden aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten onderworpen.

2. Het opmaken der begrootingen en het vaststellen der rekeningen wordt door de wet geregeld.


Artikel 147.

1. De besluiten der gemeentebesturen, rakende het invoeren, wijzigen of afschaffen van eene plaatselijke belasting behoeven de goedkeuring des Konings.

2. De wet geeft algemeene regels ten aanzien der plaatselijke belastingen.

3. Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer uit andere gemeenten niet belemmeren.


Artikel 148.

De gemelde besturen kunnen de belangen van hunne gemeenten en van hare ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie, waartoe zij behooren.


Artikel 149.

De wet regelt de voorziening in zaken, belangen, inrichtingen of werken, bij welke twee of meer gemeenten zijn betrokken.


VIJFDE HOOFDSTUK.
Van de Justitie.


EERSTE AFDEELING.
Algemeene bepalingen.


Artikel 150.

Er wordt alom in het Rijk recht gesproken in naam des Konings.


Artikel 151.

Het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht, de rechtspleging en de inrichting der rechterlijke macht worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, be-