Naar inhoud springen

Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Artikel 182.

1. Tot bescherming der belangen van den Staat is er eene zee- en eene landmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen.

2. De wet regelt den verplichten krijgsdienst. Zij regelt ook de verlichtingen, die aan hen, die niet tot de zee- of landmacht behooren, ten aanzien van 's Lands verdediging opgelegd kunnen worden.


Artikel 183.

Bij de wet worden de voorwaarden genoemd, waarop wegens ernstige gewetensbezwaren vrijstelling van den krijgsdienst wordt verleend.


Artikel 184.

Vreemde troepen worden niet dan krachtens eene wet in dienst genomen.


Artikel 185.

De dienstplichtigen ter zee zijn bestemd om te dienen in en buiten Europa. Aan den dienst, door hen in Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao te vervullen, worden door de wet voordeelen verbonden.


Artikel 186.

De dienstplichtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming naar Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao worden gezonden.


Artikel 187.

Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de dienstplichtigen, die niet in werkelijken dienst zijn, door den Koning geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het onder de wapenen blijven der dienstpüchtigen zooveel noodig te bepalen.


Artikel 188.

1. Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijks kas voldaan.

2. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverantiën van welken aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens algemeene regels bij de wet te stellen en tegen