Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023.pdf/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Gelijkheidsbeginsel; Verbod van discriminatie

In de eerste zin van artikel 1 is het gelijkheidsbeginsel opgenomen. In het gelijkheidsbeginsel ligt een opdracht besloten aan de wetgever, het bestuur en de rechter om bij het stellen van regels of het nemen van beslissingen in concrete gevallen alleen ter zake doende en gerechtvaardigde verschillen van de zich voordoende gevallen in aanmerking te nemen. De tweede zin bepaalt dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. De woorden ‘of op welke grond dan ook’ breiden het verbod van discriminatie tot andere dan de in deze volzin genoemde discriminatiegronden uit.

Ter uitwerking van artikel 1 is de Algemene wet gelijke behandeling tot stand gebracht. Het verbod van onderscheid op grond van handicap is uitgewerkt in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.


Nederlanderschap; toelating; uitzetting; uitlevering; recht land te verlaten

In de eerste twee leden van artikel 2 is opgenomen dat de wet regelt wie Nederlander is en dat de wet de toelating en uitzetting van vreemdelingen regelt. Die wettelijke regelingen zijn de Rijkswet op het Nederlander­schap en de Vreemdelingenwet 2000 en de daarop gebaseerde regelgeving.

Volgens het derde lid van artikel 2 zal de uitlevering van zowel vreemdelingen als Nederlanders aan andere staten alleen krachtens verdrag kunnen geschieden.

Artikel 2, vierde lid, bepaalt dat iedereen het recht heeft het land te verlaten. Slechts bij de wet kunnen hierop uitzonderingen worden gemaakt. Dit gebeurt met name in de Paspoortwet.


Benoembaarheid openbare dienst

Elke Nederlander heeft recht op gelijke benoembaarheid in openbare dienst (artikel 3). De term ‘openbare dienst’ heeft betrekking op alle openbare lichamen en andere publieke organen en instanties.


Kiesrecht

Het recht om te kiezen en om verkozen te worden (actief en passief kiesrecht) (artikel 4) betreft het recht om via verkiezingen deel te nemen aan de publieke zaak. Onder ‘algemeen vertegenwoordigende organen’, waarop artikel 4 betrekking heeft, worden verstaan de beide kamers van de Staten-Generaal, de provinciale staten, de gemeenteraden en algemeen vertegenwoordigende organen op gewestelijk of deelgemeentelijk niveau. Met het woord ‘gelijkelijk’ wordt het beginsel van ‘one man, one vote’ tot uitdrukking gebracht.

Het artikel bevat de mogelijkheid voor de wetgever om beperkingen en uitzonderingen op het kiesrecht te maken. Dit slaat onder andere op de regeling van de verkiezingen voor de Eerste Kamer. De leden van die kamer worden niet rechtstreeks gekozen, maar door de provinciale staten (zie hoofdstuk 3). De regeling van het kiesrecht staat in de Kieswet.


Petitierecht

Het petitierecht geeft het recht aan een ieder (ook groepen van personen) zich met verzoeken schriftelijk tot het bevoegde gezag te richten, zoals een gemeentebestuur, een minister of de Tweede Kamer. Meer in het algemeen elke instantie die in het staatsbestel met bepaalde taken en bevoegdheden is bekleed. 42 | Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023