Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023.pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Huwelijk

In artikel 28 is aan een huwelijk van de Koning dat zonder toestemming van de Staten-Generaal tot stand komt, het gevolg van afstand van het koningschap verbonden. Ook iemand die behoort tot de mogelijke troonopvolgers, maar die zonder wettelijke toestemming huwt, verliest ingevolge artikel 28 zijn of haar aanspraak op het koningschap.


Uitsluiting van troonopvolging in uitzonderlijke omstandigheden

Artikel 29 maakt het mogelijk in uitzonderlijke omstandigheden bij wet een of meer personen van de erfopvolging uit te sluiten. De uitzonderingsmogelijkheid is wel aan een aantal voorschriften gebonden. Zo’n wet mag geen initiatiefwet zijn; het wetsvoorstel moet door de regering worden ingediend. Het wets­ voorstel moet verder met tenminste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen worden aan­genomen.


Inhuldiging

De Grondwet bepaalt nadrukkelijk dat de beëdiging en inhuldiging van de Koning in Amsterdam als hoofd­stad geschiedt. Wat betreft de door de Koning en de regent af te leggen eden of beloften is de zakelijke inhoud daarvan in de Grondwet opgenomen (artikelen 32 en 37). In de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning is de inhoud van deze eed of belofte vastgelegd.


Waarneming koninklijk gezag

In een tweetal artikelen is neergelegd dat de ministerraad aan de Staten-Generaal het oordeel kan voor­ leggen dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen (artikel 35), terwijl ook de Koning uit eigen beweging het koninklijk gezag tijdelijk kan neerleggen (artikel 36).

Artikel 37 geeft vervolgens gedetailleerd aan in welke gevallen het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent. Deze wordt bij de wet benoemd. De inhoud van de eed of gelofte van de regent is opgenomen in de Wet beëdiging van de regent. Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.


Koninklijk huis

Aan de grondwettelijke opdracht het lidmaatschap van het koninklijk huis te regelen is door de wetgever voldaan met de Wet lidmaatschap koninklijk huis. Bij deze regeling is uitgegaan van het criterium dat potentiële troonopvolgers lid van het koninklijk huis zijn. Los hiervan staat de bepaling dat de Koning, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis inricht (artikel 41). Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat de Koning, bijvoorbeeld wat betreft de inrichting van de hofhouding, recht heeft op een eigen levenssfeer.


§.2 Koning en ministers


Regering; Ministeriële verantwoordelijkheid

De tweeeenheid van Koning en ministers is tot uitdrukking gebracht in de bepaling dat de regering door hen gezamenlijk wordt gevormd. Een fundamenteel beginsel van onze staatsinrichting is vervolgens neergelegd in de bepaling dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn (artikel 42).

De belangrijke politieke verantwoordelijkheid van de ministers is alleen in de Grondwet geregeld. Wel bestaan in het ongeschreven staatsrecht regels over de ministeriële verantwoordelijkheid. Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023 | 49