Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023.pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Hoofdstuk 6
Rechtspraak


Algemeen

In dit hoofdstuk van de Grondwet zijn de hoofdlijnen van de taak en organisatie van de rechtspraak vastgelegd, evenals voldoende waarborgen ter verzekering van de belangen van de burgers.

Het grondwettelijke begrip ‘rechterlijke macht’ is niet beperkt tot die rechterlijke instanties die men wel de ‘gewone rechter’ noemt, d.w.z. de burgerlijke rechter en de strafrechter.

Buiten de burgerlijke rechter en de strafrechter bestaan er vele andere rechterlijke organen in onze samenleving, die met een omvangrijke en belangrijke rechtsprekende taak zijn belast, zoals bijvoorbeeld de verschillende administratiefrechtelijke instanties en de militaire rechter. Onder ‘rechterlijke macht’ moet in beginsel elke rechterlijke instantie kunnen worden begrepen die binnen onze rechtsorde een duurzame rechterlijke taak vervult. Daarom is in artikel 116, eerste lid, bepaald dat de wet de gerechten dient aan te wijzen, die behoren tot de rechterlijke macht.

Aan de wetgever wordt de mogelijkheid gelaten, wijzigingen aan te brengen in de bevoegdheid van de gerechten die deel uitmaken van de rechterlijke macht. Aan de wetgever wordt de regeling van de inrichting en samenstelling van de gerechten opgedragen (artikel 116, tweede lid). Aldus biedt de Grondwet ruimte voor ontwikkelingen op het terrein van de rechterlijke organisatie. In dit verband kan worden gewezen op de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Wet Raad voor de rechtspraak.


Rechtspraak over burgerlijke rechten en schuldvorderingen

Aan de rechterlijke macht worden diverse taken opgedragen. Eén ervan is de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen. Daardoor wordt grondwettelijk verzekerd, dat er altijd een rechter zal zijn voor geschillen omtrent burgerlijke rechten en schuldvorderingen, ongeacht de aard van de rechtsbetrekking waaraan de schuldvordering is ontsproten (artikel 112, eerste lid). Het tweede lid van artikel 112 geeft de wetgever de bevoegdheid geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, ook te doen beslechten door rechterlijke instanties die niet tot de rechterlijke macht behoren.


Strafrechtspraak

In de Grondwet is verankerd de opdracht aan de rechterlijke macht om strafbare feiten te berechten.

Uitdrukkelijk is in artikel 113 bepaald, dat alleen de rechterlijke macht de straf van vrijheidsontneming mag opleggen.

Daarnaast schrijft het artikel voor, dat de wet de tuchtrechtspraak die door de overheid wordt ingesteld, moet regelen. Bij de publiekrechtelijk geregelde tuchtrechtspraak zal volgens de Grondwet dus altijd aan de oplegging van tuchtstraffen een wet in formele zin ten grondslag moeten liggen.

Het vierde lid van dit artikel geeft aan de wetgever enige mogelijkheid tot afwijking van deze hoofdregels, maar slechts als het gaat om berechting buiten Nederland (het gaat hierbij om berechting van met name militairen in het buitenland) en om situaties na afloop van een oorlog, als het oorlogsstrafrecht dan nog van toepassing zou zijn. Voor situaties tijdens een oorlog bevat artikel 103 de bepaling over uitzonderings­ toestanden de mogelijkheid van afwijking van de in artikel 113 neergelegde voorschriften over de bevoegd­ heid van de strafrechter om strafbare feiten te berechten en de straf van vrijheidsontneming op te leggen. 62 | Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden 2023