Pagina:Groot volkomen moolenboek.pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Figuur 6.

Beſchryving of Fondament over de Windel-as van de Olie-molen, hoe dezelve verdeelt moet werden, om de gaten van de ſpaken op zyn rechte order te zetten.

Zoo verdeelt men de Windelas in 21 deelen, en ſlaat daar 21 lynſlagen op, verdeelt hem overdwars in 7 deelen daar de ſtampers met de hayje komen‚ doen dan Op yder dwarslyn van de 7, drie gaten , verdelende dezelve lynen yder in drie gelyke delen, zet dan yder gat op een kruis, daar de lynen door malkander ſnyden, verſtaande yder ſtamper drie ſpaken, en de Naſlag-hay met de Loos-hay drie ſpaken tezamen, dezelve zoo breet, datze beide de hayjen lichten kan. Op de 21 lynen die op de as zyn geſlagen, zyn 6 ſtampers en twee hayjen‚ welke driemaal 7, dat is 21 ſpaken te zamen maken; maar de Voorſlags-hay heeft een ſpaak, en ſtaat tusſchen de lynſlagen in; de loos-hay daar toe heeft twee ſpaken, maar de een zoo breed, datze beide de hayen lichten kan; de hayje moet gelicht 19 en ½ duim van dat oli-blok als zy hait; de ſtampers moeten 7 duim gelicht van ’t oli-blok; de potten daar de ſtampers in vallen zyn 12 en 1/8 duim diep. De 4 {{c|Figuuren A. zyn hoe men een Windelas van de enden verdeelen moet, met de inſtrumenten hoe men de lynſlagen op de Windelas krygen zal. B. Is de verdeeling van de windelas-ſpake, hoe dezelve op zyn order geſtelt moet werden. C. De windelas van de zyden en van vooren te zien; om nu de lynſlagen beter te zien, zoo hebben wy de windelas met C. getekent, de heele rondte in ’t plat geleit. De 4 ſchrabben, op geſtippelde lynen zyn genommert met 1, 2 , 3 , 4. D. Deze {{c|Figuur wyst aan, hoe men een as maken moet. .E. De mal om de ſcheenen daar na in te leggen. F. Is een {{c|Figuur van een ſpake hoe dezelve gemaakt moet werden.


Figuur 7.

Beſchryving over de Grond van de Oost-Indiſche Zaag-molen, ſtaande tot Amſterdam.

A. Het Zaag-blad is 12 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam A A. welk hout Q. word Opgeſchoven tot A A. om de Zaag-bladen in te zetten, wanneer men Kromhout wil zagen. B. De tweede zoort van Zaag-bladen zyn ordinari 6 en ½ voet lang; maar de derde zoort wat minder, zoo als men ’t belieft. C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order, zoo als dezelve moet gemaakt wezen; de kruk is in 3 delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog‚ gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5½ duim. E. Het metaal dat op de kruk leit is een voet lang, 3 duim hoog‚ 2 en ½ duim dik, het welk na zyn order getekent is. F. De onderſte Schuifwielen die de ſlede voortzetten, zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tannen. G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als de zelve moet gemaakt werden‚ de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang, by de ſchiefloopen G. is een kramme overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal. I. De twee vaste binten welke binnen over de Molen komen. De K. wyst aan waar dezelve moeten ſtaan; die twee andere binten zyn de ſtyle weg in de midden, en moeten ſtaan in de gaten getekent met L. M. De kap met de toelaag van boven te zien. N. De binte van de ſchuur van vooren. O. De ſpande van de ſchuur van voren. P. De ſpande van de kap van de Molen, zoo als men dezelve met hout dekt.


Figuur 8.

Beſchryving over de Opſtal van de Oost-Indiſche Zaagmolen.

A. Het kamwiel aan de as heeft 68 kammen, 5¼ duim deling. B. De ſchiefloop daar toe 33 ſtaven.
C. Het bonkler om de ſpil heeft 43 kammen, 5 1/8 duim deling.
D. De ſchiefloop die op de kruk zit daar toe heeft 42 ſtaven.
E. De yzere wielen die het hout opwinden 44 tanden, 4 duim deling.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling.
G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven.
H. De zyde van de ſchuur is zoo getekent, als of men de delen rechtop zetten, op de Hoogduitze manier.
I. De roede is lang 84 voet, dat hek 7 voet en 8 duim breed in ’t geheel, met de zomen op de voorzy van de roede 15 duim daar de borden Op leggen.

Figuur 9.

Beſchryving over de Grond van de Zaag-molen, ſtaande tot Sardam in Noord-Holland.

A. Het Zaagblad is 8 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam AA. welk hout Q. werd opgeſchoven tot AA. om de zaagbladen in te zetten, wanneer men kromhout zagen wil.
B. De tweede zoort is 6 voet lang‚ maar de derde zoort wat minder, na u believen; de deling van de tanden Op de zaagbladen zyn ordinari 1½ duim, maar als men kromhout zaagt, met een of twee zagen, heeft men een zoort van zaagbladen daar de tanden twee duim verdeelt zyn.
C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order; de kruk is in drie delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog, gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5¼ duim.
E. Het metaal dat op de kruk leit, is een voet lang, 3 duim hoog, 2½ duim dik, het welk na zyn order getekent is.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tanden.
G. De ſchiefloop daar toe heeft 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als dezelve moet gemaakt werden, de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang by de ſchiefloop G. is een kramme met een veder overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal.
I. De vaſte binten welke binnen over de Molen komen; de K. wyft aan waar dezelve moeten ſtaan: de twee andere moeten ſtaan in de gaten, getekent met de letter L.