Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

nT

me Dj

Het laag liggend gedeelte.

De geoguostische gesteldheid van dit gedeelte verschilt ten eenenmute van het hoogere en kondigt dadelijk eene jongere alluvisal-formatie aan.

Deze formatie is nog van tweederlei aard, namelijk eensdeels loor aaaspoeling uit de zee, anderdeels in zoet. water ontstaan.

De geheele omtrek, vaor zoo ver zij aan de zee grenst, wordt door zand bedekt. Langs de Noord-Oostkust, waar ook nu nog het paalwerk ontbreekt, en vroeger de reede is geweest, alvon rens door het graven der haven voor eene betere ligplaats der schepen was gezorgd, is het strand door zand opgehoogd, ter hoogte van lel tot 1,5 el boven A. P., als het ware eene duin- vorming op zeer kleine scheut duarstellende, Ook de overlangs evenwijdig met de Noord-Westkust loopende rug, welke reeds vroeger (bL 9) vermeld ie, bestaat enkel uit zand, Waar thans door paalwerk het verder opwerpen van het zand door de zee verhinderd is, en derhalve ook op den genoemden rug, daer is het. zand op vele plnatsen belekt met een dun laagje teel- aarde, doch onmiddelijk daaronder treft men het zand aan.

Be zoogenaamde Staart, — alfhans hef, bovenste gedeelte tot op 0,3 duim ander de oppervlakte, — is alweder geheel uit zend gevormd],

Eindelijk behoort hiertoe ook het, alhoewel aan gene zijde van het hooge gedeelte gelegen, door aanspoeling nieuw ge- vormde stuk gronds B. Bij eena graving tot op 1,9 el werd daarin niets dan zand gevonden.

De zamenstelling van dit zand is overal dezelfde. Het is ta- melijk grofkorrelig, en bevat zeer talrijke schelpen (dezelfde die ook nu nog de omringende ‘zee bewonen) en gelijke rol- steenen als die, welke nog dagelijks door de zee worden opge- worpen, en waarover wij straks nader zullen spreken. Alleen